Het Inspeelspook

Wetenschap of marketingtechnische folklore?

Als onderdeel van mijn vak, maar ook uit persoonlijke interesse, frequenteer ik een aantal Facebookgroepen waar audioliefhebbers van zeer diverse pluimage elkaar ontmoeten en ervaringen uitwisselen. Dat is vaak heel gezellig, soms leerzaam, maar ook wel eens frustrerend als ik er weer eens struikel over een al decennialang voortwoedende audiofiele loopgravenoorlog (analoog versus digitaal, buizen versus transistor, je kent de eindeloze discussies wel...) of een tot op de draad versleten audio-mythe. In die laatste categorie raakte ik onlangs weer verzeild toen iemand advies vroeg over het inspelen van zijn nieuwe cd-loopwerk. Op zich helemaal geen vreemde vraag, aangezien de fabrikant (waarvan ik de naam niet zal noemen) in de gebruiksaanwijzing een inspeeltijd van 300 uur aangeeft. En die zal toch wel weten waar hij het over heeft, toch? Ik kijk daar misschien wat anders tegenaan, dus klim ik weer eens op mijn zeepkist om het over Het Inspeelspook te hebben, en om feiten van fabels te scheiden.

Inspelen, waarom hebben we het erover?



Al zo lang ik in de audiobranche werkzaam ben (dat loopt inmiddels richting de 35 jaar) hoor ik er verhalen over; inspelen. Van kabels én van apparatuur. Wie er ooit over begonnen is valt onmogelijk te achterhalen, maar het is een feit dat het inspeelspook al decennialang rondwaart in de koortsdromen van audiofielen. Heb ik wel de juiste nieuwe aankoop gedaan, waarom klinkt dit zo anders dan ik gewend ben, komt het nog goed? En op een gegeven moment was daar dus de troost: je moest gewoon wat geduld hebben tot je nieuwe spullen waren ingespeeld. Tijd heelt alle wonden en bleek ook dé wonderpil te zijn voor het behandelen van Audiofilum Nervosa. Maar al snel begon het een eigen leven te leiden. Het werd een marketing-tool.

Het diende voor veel fabrikanten al vrij snel niet meer om onzekere audiofielen gerust te stellen, maar om de extreme bijzonderheid van hun product een boost te geven. Want spul dat recht uit de doos meteen goed klonk, dat kon natuurlijk niet geweldig zijn. Er moest mysterie omheen, je moest er moeite voor over hebben, cutting-edge fabrikanten geven hun geheimen niet zómaar prijs, nee nee, je zou de Grootsheid niet in één keer aankunnen. Ik overdrijf natuurlijk flink, maar het is niet voor niets dat objectivisten en andere sceptici rond hetzelfde moment de handel in slangenolie begonnen te veroordelen. Waarmee overigens ook weer meteen zo’n eeuwigdurend slagveld van welles-nietes (maar ook minder onschuldige bewoordingen) ontstond.

En ik zal maar meteen volledige openheid van zaken geven; ik heb er lange tijd niet alleen in geloofd, ik deed ook volop mee aan het verspreiden van het inspeel-evangelie. Want ik hóórde het, en dús bestond het. Maar wijsheid komt - als men er gevoelig voor is en ervoor openstaat - met de jaren, en inmiddels is mijn verhaal wat genuanceerder geworden. Want inspelen bestaat wel degelijk, maar niet op de manier zoals veel mensen denken. Tijd voor een analyse, die hier en daar toch een beetje technisch zal worden vrees ik, maar ik zal proberen het leesbaar te houden.


Verschillende soorten inspelen - elektrisch

Inspelen suggereert dat er een proces plaatsvindt waardoor iets verandert in de eigenschappen van hetgeen dat wordt ingespeeld. Nu zijn er grofweg twee processen te onderscheiden in de audio-electronica: elektrisch inspelen en mechanisch inspelen. Laat ik met het eerste beginnen. Natuurkundig gezien is het elektrisch inspelen van apparatuur, en met name van kabels, niet goed verklaarbaar. Er is niet veel onderzoek naar gedaan, maar als dat dan een keer gebeurde kwam er altijd uit dat er geen onomstotelijk bewijs was gevonden. Dat gebrek aan resultaten is niet definitief, dat zou immers betekenen dat onze kennis compleet is en die aanname is op zichzelf al onwetenschappelijk, maar met wat we al wél weten komen we echt een heel eind, en kunnen we met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vaststellen dat elektrisch inspelen grotendeels een bakerpraatje is.

Kabels

Door een signaal door een kabel te laten lopen, of dat nu in de vorm van een audiosignaal (gemoduleerde stroom) of van pure stroom (uit het stopcontact) is, verandert de moleculaire structuur van de geleiders niet. Daar is véél meer mechanische kracht (buigen, trekken etc.) of véél meer warmte (smelten, gieten etc.) voor nodig dan in de audio gebruikelijk is, dus veranderingen in die kristalstructuur: vergeet het maar. Wie dat in zijn brochure schrijft serveert lariekoekjes bij de thee.



Signaal in koper - art's excellence 2025

Overigens, maar dit terzijde, is het niet zo dat er met enorme snelheden daadwerkelijk elektronen door een kabel heen stromen. Elektronen bewegen wel, maar met een ongelooflijk lage snelheid. Afhankelijk van de stroomsterkte slechts met enkele millimeters of centimeters per seconde, en bij hele lage stroom zelfs per uur. Vergelijk wat er dan wél gebeurt maar met een rij biljartballen. Als je met de keu tegen de eerste tikt schiet de laatste meteen weg, maar de tussenliggende ballen bewegen nauwelijks. Zo gaat het met elektronen ook. Maar het elektromagnetische energieveld dat zich rondom de kabel beweegt en het daadwerkelijke signaal vervoert beweegt zich bijna met de lichtsnelheid. Waarmee ook meteen het nut van afscherming rond kabels kan worden verklaard...

Waarom horen we een kabel dan wel van klank veranderen als we hem een tijdje gebruiken? Dat komt waarschijnlijk omdat het elektromagnetische veld rond de geleiders invloed heeft op het dielektricum, oftewel de isolatie van de geleiders. Het dielektricum zit vol willekeurig gerangschikte moleculen die een elektrische dipool zijn, en die door de elektromagnetische flux vrijwel onmiddellijk in de richting van het signaal worden gerangschikt. Men gaat ervan uit dat deze moleculen meteen terugkeren naar hun willekeurige staat wanneer het signaal verdwijnt, maar mogelijk blijft een deel ervan ‘gericht’ en daardoor verandert de dielektrische absorptie, die voor een kleine vertraging van het signaal kan zorgen. Maar het verlies door dielektrische absorptie ligt in de orde van grootte van 0,001dB, dus zéér ver onder de gehoorgrens. En méér dan dat is het voor zover de wetenschap nu kan bepalen dus niet.

Condensatoren, weerstanden en andere componenten

Ook het inspelen van elektronische componenten (met name condensatoren, maar ook weerstanden en geïntegreerde circuits) is niet objectief wetenschappelijk vast te stellen. Bij condensatoren is wel een chemisch proces bekend dat onder invloed van stroom plaatsvindt, maar dit zogenoemde ‘formeren’ (activeren) van de laag aluminiumoxide die op de anode van elektrolytische condensatoren zit duurt slechts minuten tot hooguit enkele uren (bij condensatoren met een grote capaciteit de lang niet gebruikt zijn). Filmcondensatoren hoeven sowieso niet de geformeerd te worden en werken dus meteen zoals ze moeten, net als weerstanden. Het is overigens wel zo dat koolfilmweerstanden enigszins temperatuurgevoelig zijn, waardoor hun waarde zeer licht kan afwijken, maar dat is geen factor bij het inspelen en de hoorbaarheid is óók dubieus. Bij geïntegreerde circuits levert het op temperatuur komen wel enige stabilisatie op, bijvoorbeeld van ruststroom (daarom kun je je da-converter ook beter altijd aan laten staan), maar inspelen? Nope...

Elektronenbuizen

Elektronenbuizen zijn een verhaal apart. Daar vindt tijdens de eerste 20-50 uur een stabilisatie plaats van de kathode-emissie. De kathode wordt met hoogspanning verhit (door een gloeidraad, of door zijn eigen weerstand) en de oxidelaag die op de kathode is aangebracht gaat dan elektronen afstoten, waardoor de buis kan versterken). Ook worden eventuele gasresten, die in het vacuüm van de buis zijn achtergebleven, gebonden door de getter, waardoor bijvoorbeeld ruis en microfonie afnemen. Dat zou je inspelen kunnen noemen. Maar na die eerste, pakweg, 50 uur is er eigenlijk vooral sprake van een zeer traag en constant emissieverlies onder invloed van slijtage (de oxidelaag op de kathode kan niet onbeperkt elektronen afstoten), maar dat is geen inspelen.

...en mechanisch, luidspreker-drivers

Mechanisch inspelen is van een andere orde. Dat is namelijk gewoon heel goed verklaarbaar én meetbaar. Denk daarbij vooral aan luidspreker-drivers en het element in je platenspeler. Bij luidspreker-drivers die nog gloednieuw zijn is de vaak van gesteven textiel gemaakte ring die de spreekspoelhouder in de luchtspleet van de magneet centreert de boosdoener. Maar ook de rolrand, die de conus luchtdicht afsluit, heeft vaak nog wat mechanische stijfheid die ervoor zorgt dat de driver in eerste instantie onvoldoende kan bewegen en dus niet optimaal zijn werk doet, maar de beroemde luidspreker-ontwerper Andrew Jones was daar in een interview ooit zeer stelling over: die eerste stijfheid is bij de meeste drivers al na enkele minuten verdwenen en keert niet terug. Alleen bij zeer stug opgehangen pro-audio drivers, die vaak ook een stugge ‘rolrand’ van geplastificeerd gevouwen textiel of papier hebben, kan het enkele uren duren voor mechanische ophanging soepel genoeg is geworden, maar daarna functioneert de driver gewoon volgens zijn specificaties. Bij luidsprekers duurt het inspelen (en dus ook van de filtercomponenten en kabels) dus hooguit enkele uren.

Platenspeler elementen

Een element, of dat nu een MM of MC element is, heeft in de ophanging van de cantilever (waar de daadwerkelijke naald aan is bevestigd) vrijwel altijd een demper van elastomeer. En ook die heeft bij het eerste gebruik een paar uur nodig om wat soepeler te worden. Maar meer dan 10 uur is daarvoor niet gebruikelijk, anders zou het materiaal te stug zijn en bijvoorbeeld bij lagere temperaturen niet meer goed functioneren. Wat er echter óók gebeurt bij het inspelen van elementen, en dat duurt wel wat langer, is dat de diamantnaald zijn eerste kilometers in de groef maakt en daardoor zijn zeer lichte eerste slijtage oploopt. Daardoor glijdt de naald nét wat soepeler door de groef, want minimale afwijkingen in de instelling van de fouthoek en verticale aftasthoek worden dan een beetje ‘afgerond’. Dat is hoorbaar, maar het effect is niet dramatisch.

200 uur - art's excellene 2025

En voor de rest?

Telkens als ik ergens hoor of lees dat er dramatische veranderingen als gevolg van inspelen zijn waargenomen weet ik uit decennialange ervaring dat het in de praktijk reuze meevalt. Men is waarschijnlijk geneigd om zeer kleine hoorbare effecten uit te vergroten omdat hifi-recensenten (die toch een beetje een gidsfunctie hebben) dat óók doen, alleen doen zij dat om de verschillen duidelijker te kunnen omschrijven. Hifi-recensies zou je bij wijze van spreken door een omgekeerde verrekijker moeten lezen, maar dat doet niemand. Dan krijg je dus van die sterke verhalen. En eigenlijk weten we, als we heel eerlijk zijn, ook al jaren dat dat zo werkt.

Maar waarom schrijft een willekeurige hifi-fabrikant in zijn brochure dan dat een cd-loopwerk 300 uur moet inspelen? Misschien wel omdat in de weinige neurologische onderzoeken die naar deze materie zijn gedaan is ontdekt dat onze hersenen ongeveer 14 dagen nodig hebben om de klank van het oude apparaat, luidspreker of kabel te vergeten, en te vervangen door de nieuwe klank. Oftewel, na 14 dagen ben je aan het ‘nieuwe normaal’ van je hifi-installatie gewend. Als je die 300 uur inspeeltijd in één absurd lange luistersessie zou aftikken zit je al op ongeveer 13 dagen, dus in het allerlaatste staartje van die gewenning. Dan weet je echt al lang niet meer hoe je installatie voorheen klonk, zeker niet omdat de verandering, áls die al 300 uur zou duren, zéér geleidelijk verloopt. Soms vergrijpt een onervaren collega hifi-recensent zich nog wel eens aan de ‘lichtknop’ analogie. Dan lees je dat alles ‘opeens’ op zijn plaats valt, alsof iemand de lichtknop heeft omgezet. Maar hoe lang ik er ook al op zit te wachten, dat magische moment heb ik bij de honderden nieuwe hifi-apparaten, luidsprekers of kabels die ik in mijn carrière heb beluisterd nog nooit mogen beleven. En waarom niet? Omdat het een bakerpraatje is.

Conclusie

Dat alles leidt onvermijdelijk tot mijn conclusie dat het fenomeen inspelen weliswaar bestaat, maar nogal anders dan er links en rechts wordt beweerd. In elektronische zin speelt het echt niet of nauwelijks een rol en in mechanische zin gaat het veel sneller dan het tromgeroffel der marketing ons wijsmaakt omdat een investering van 300 uur veel interessanter klinkt dan gewoon aansluiten en van muziek genieten.

Inspelen gebeurt voor het overgrote deel tussen onze oren, al dan niet gevoed door onzekerheid en peerpressure. Wat dit verhaal hooguit aangeeft is dat niets menselijk ons vreemd is en dat we er dus niet zo ingewikkeld over moeten doen. Het inspeelspook mag écht naar het rijk der fabelen worden verwezen. Laat je niet bang maken. Stream een mooi album of zet een plaat op, en geniet!